LES 166
Aan mij zijn de gaven van God toevertrouwd.
1. Alles is jou gegeven. 2Gods vertrouwen in jou is grenzeloos. 3Hij kent Zijn Zoon. 4Hij geeft zonder uitzondering en houdt niets achter wat tot jouw geluk bijdragen kan. 5En toch, tenzij jouw wil één is met de Zijne, worden Zijn gaven niet ontvangen. 6Maar wat doet jou denken dat er een andere wil is dan de Zijne?
2. Dit is de paradox die ten grondslag ligt aan het maken van de wereld. 2Deze wereld is niet de Wil van God en dus is ze niet werkelijk. 3Toch moeten zij die denken dat ze werkelijk is, nog altijd geloven dat er een andere wil is, een die leidt tot gevolgen tegengesteld aan die Hij wil. 4Onmogelijk inderdaad, maar elke denkgeest die de wereld beziet en haar zeker, solide, betrouwbaar en waar acht, gelooft in twee scheppers, of in één: alleen zichzelf. 5Maar nooit in één God.
3. De gaven van God zijn onaanvaardbaar voor iemand die er zulke vreemde overtuigingen opna houdt. 2Hij moet wel geloven dat het aannemen van Gods gaven, hoe zichtbaar die misschien ook worden, hoe dringend hij misschien ook wordt opgeroepen ze als de zijne op te eisen, gelijkstaat aan te worden gedwongen tot verraad aan zichzelf. 3Hij moet de aanwezigheid ervan ontkennen, de waarheid tegenspreken en lijden om de wereld die hij heeft gemaakt in stand te houden.
4. Dit is het enige thuis dat hij meent te kennen. 2Dit is de enige veiligheid die hij gelooft te kunnen vinden. 3Zonder de wereld die hij gemaakt heeft, is hij een uitgestotene, dakloos en bang. 4Hij beseft niet dat hij juist hier echt bang is en dakloos eveneens, een uitgestotene, zo ver van huis en zo lang al rondzwervend, dat hij niet beseft dat hij vergeten is waarvandaan hij kwam, waarheen hij gaat en zelfs wie hij werkelijk is.
5. Toch wordt hij op zijn eenzame, zinloze zwerftochten vergezeld door de gaven van God, zonder dat hij daar enig weet van heeft. 2Hij kan ze niet kwijtraken. 3Maar hij zal niet kijken naar wat hem gegeven is. 4Hij zwerft voort, zich bewust van de nutteloosheid die hij overal om zich heen ziet, terwijl hij merkt hoe het weinige dat hij heeft alleen maar slinkt, terwijl hij voortgaat op weg naar nergens. 5Toch zwerft hij verder in armoe en ellende, alleen, hoewel God hem vergezelt en een zo grote schat de zijne is dat de waarde van alles wat de wereld bevat wegvalt tegenover de grootsheid hiervan.
6. Hij lijkt een zielige figuur, vermoeid en afgetobd, in vodden gehuld en met bloedende voeten, geschramd door de rotsige weg die hij bewandelt. 2Er is niemand die zich niet met hem vereenzelvigd heeft, want ieder die hier komt heeft het pad gevolgd dat hij volgt, en heeft mislukking en hopeloosheid gevoeld zoals hij die nu voelt. 3Maar is hij werkelijk tragisch, wanneer je ziet dat hij de weg volgt die hij gekozen heeft, en zich slechts hoeft te realiseren Wie hem vergezelt en zijn schatten hoeft te ontsluiten om vrij te zijn?
7. Dit is het zelf dat jij gekozen hebt, dat jij gemaakt hebt als vervanging van de werkelijkheid. 2Dit is het zelf dat jij met je leven verdedigt tegen alle redelijkheid, ieder bewijs en alle getuigen met bewijsmateriaal dat aantoont dat jij dit niet bent. 3Jij bent doof voor hen. 4Je gaat verder op jouw gebaande weg, met je ogen neergeslagen uit vrees dat je misschien een glimp van de waarheid op zou vangen, verlost zou worden van zelfmisleiding en worden bevrijd.
8. Je krimpt vol angst ineen, uit vrees dat je de aanraking van Christus op je schouder zou voelen en je Zijn zachte hand bemerken zou, die jou maant naar je geschenken te kijken. 2Hoe zou je dan jouw armoede in ballingschap kunnen verkondigen? 3Hij zou je doen lachen om dit beeld van jezelf. 4Waar blijft zelfmedelijden dan? 5En wat blijft er over van de hele tragedie die jij hebt proberen te construeren voor hem aan wie God alleen vreugde heeft toebedacht?
9. Je oeroude angst is nu over je gekomen en gerechtigheid heeft jou eindelijk ingehaald. 2De hand van Christus heeft jouw schouder aangeraakt en je voelt dat jij niet alleen bent. 3Je denkt zelfs dat het ellendige zelf, waarvan je dacht dat jij dat was, misschien niet jouw Identiteit is. 4Misschien is Gods Woord waarachtiger dan het jouwe. 5Misschien zijn Zijn gaven aan jou wel echt. 6Misschien is Hij niet geheel om de tuin geleid door jouw plan om Zijn Zoon in diepe vergetelheid te houden, en zonder jouw Zelf de weg te gaan die jij gekozen hebt.
10. Gods Wil verzet zich niet. 2Die is er eenvoudig. 3Het is God niet die jij gevangen hebt gezet in je plan jouw Zelf te verliezen. 4Hij heeft geen weet van een plan dat zo vreemd is aan Zijn Wil. 5Er was een nood die Hij niet begreep, waarop Hij een Antwoord gaf. 6Dat is alles. 7En jij aan wie dit Antwoord gegeven werd, hebt niets anders meer nodig.
11. Nu leven we, want nu kunnen we niet sterven. 2Het verlangen naar de dood is beantwoord, en de blik die ernaar keek is nu vervangen door een visie die ziet dat jij niet bent wat je voorwendt te zijn. 3Er vergezelt jou Iemand die mild al jouw angsten beantwoordt met dit ene meedogende weerwoord: ‘Zo is het niet.’ 4Hij wijst op alle gaven waarover jij beschikt, telkens wanneer de gedachte aan armoede jou benauwt, en spreekt van Zijn Gezelschap wanneer jij jezelf als bang en eenzaam ziet.
12. Maar Hij herinnert jou aan nog iets anders wat jij vergeten was. 2Want Zijn aanraking heeft jou gemaakt zoals Hij. 3De gaven die jij hebt, zijn niet voor jou alleen. 4Wat Hij jou is komen aanbieden, moet jij nu leren geven. 5Dit is de les die Zijn geven in zich bergt, want Hij heeft jou verlost van de eenzaamheid die jij poogde te maken om je daarin te verschuilen voor God. 6Hij heeft je aan alle gaven herinnerd die God jou gegeven heeft. 7Ook maakt Hij duidelijk wat jouw wil wordt, wanneer jij deze gaven aanvaardt en erkent dat ze de jouwe zijn.
13. De gaven zijn van jou, aan jouw zorg toevertrouwd om aan allen te geven die de eenzame weg verkozen hebben waaraan jij bent ontsnapt. 2Ze begrijpen niet dat ze slechts hun wensen volgen. 3Jij bent het die hen nu onderwijst. 4Want jij hebt van Christus geleerd dat er een andere weg is die ze kunnen gaan. 5Onderwijs hen door hun het geluk te laten zien dat tot diegenen komt die de aanraking van Christus voelen en Gods gaven erkennen. 6Laat verdriet jou niet verleiden om ontrouw te zijn aan wat jou is toevertrouwd.
14. Jouw zuchten zullen nu een verraad zijn aan de hoop van hen die zich voor hun bevrijding tot jou wenden. 2Jouw tranen zijn die van hen. 3Als jij ziek bent, houd je slechts hun genezing tegen. 4Waar jij bang voor bent, leert hen alleen dat hun angsten gerechtvaardigd zijn. 5Jouw hand wordt de gever van de aanraking van Christus, jouw verandering van denken wordt het bewijs dat wie Gods gaven aanneemt, nooit onder iets lijden kan. 6Jou wordt toevertrouwd de wereld te bevrijden van pijn.
15. Verraad haar niet. 2Word het levende bewijs van wat de aanraking van Christus iedereen kan geven. 3God heeft jou al Zijn gaven toevertrouwd. 4Getuig er in je blijdschap van hoezeer de denkgeest transformeert die ervoor kiest Zijn gaven te aanvaarden en de aanraking van Christus te voelen. 5Dat is jouw missie nu. 6Want God vertrouwt het geven van Zijn gaven toe aan allen die ze hebben ontvangen. 7Hij heeft Zijn vreugde met jou gedeeld. 8En nu ga jij die met de wereld delen.