STAGING

Een Cursus
In Wonderen

Geautoriseerde Online Editie
Werkboek

LES 187

Ik zegen de wereld, want ik zegen mijzelf.

1. 1Niemand kan geven, tenzij hij heeft. 2In feite is geven het bewijs van hebben. 3We maakten dit al eerder duidelijk. 4Dit is niet wat het schijnbaar zo moeilijk te geloven maakt. 5Niemand kan in twijfel trekken dat je eerst moet bezitten wat je wilt geven. 6Het is de tweede stap waarin de wereld en werkelijke waarneming verschillen. 7Wanneer je had en hebt gegeven, dan beweert de wereld dat je verloren hebt wat je bezat. 8De waarheid stelt dat geven zal vermeerderen wat je bezit.

2. 1Hoe is dit mogelijk? 2Want het is zeker dat als je iets eindigs weggeeft, de ogen van je lichaam het niet als het jouwe zullen zien. 3Maar we hebben geleerd dat dingen slechts staan voor de gedachten waardoor ze zijn gemaakt. 4En het ontbreekt jou niet aan bewijs dat wanneer je ideeën weggeeft, jij ze in je eigen denkgeest versterkt. 5Misschien is de vorm waarin de gedachte lijkt te verschijnen, bij het geven veranderd. 6Toch moet ze terugkeren naar hem die geeft. 7Ook kan de vorm die ze aanneemt niet minder aanvaardbaar zijn. 8Die zal zeker meer aanvaardbaar zijn.

3. 1Ideeën moeten jou eerst toebehoren, voordat je ze geeft. 2Als jij de wereld wilt verlossen, moet jij eerst verlossing aanvaarden voor jezelf. 3Maar je zult niet geloven dat dit is gebeurd voordat jij de wonderen ziet die ze brengt aan ieder die jij ziet. 4Hiermee wordt het idee van geven verhelderd en krijgt het betekenis. 5Nu kun je zien dat door jouw geven je voorraad toegenomen is.

4. 1Bescherm alle dingen die jij van waarde acht door ze weg te geven, en je bent er zeker van dat je ze nooit kwijt zult raken. 2Wat je dacht dat je niet had blijkt daardoor het jouwe te zijn. 3Maar hecht geen waarde aan de vorm ervan. 4Want die zal mettertijd veranderen en onherkenbaar worden, hoezeer je ook probeert die veilig te stellen. 5Geen vorm is blijvend. 6Het is de gedachte achter de vorm der dingen die onveranderlijk leeft.

5. 1Geef met vreugde. 2Je kunt er alleen maar bij winnen. 3De gedachte blijft en neemt toe in kracht, naarmate ze door geven wordt versterkt. 4Gedachten breiden zich uit naargelang ze worden gedeeld, want ze kunnen niet verloren gaan. 5Er is geen gever en ontvanger in de zin van de voorstelling die de wereld zich daarvan maakt. 6Er is een gever die behoudt, en een ander die eveneens zal geven. 7En beiden zullen beslist bij deze uitwisseling winnen, want ieder zal de gedachte in die vorm bezitten die hem het meest behulpzaam is. 8Wat hij schijnt te verliezen is altijd iets wat hij van minder waarde acht dan dat wat zeker aan hem zal worden teruggegeven.

6. 1Vergeet nooit dat je alleen geeft aan jezelf. 2Wie begrijpt wat geven betekent, moet lachen om het idee van offers brengen. 3Ook zal hij zeker de vele vormen herkennen die offeren aan kan nemen. 4Hij lacht eveneens om pijn en verlies, om ziekte en verdriet, om armoe, honger en de dood. 5Hij ziet in dat offeren het ene idee blijft dat achter dit alles staat, en in zijn milde lachen wordt dit alles genezen.

7. 1Een illusie die is doorzien, moet verdwijnen. 2Accepteer geen lijden en je neemt het idee van lijden weg. 3Jouw zegen rust op ieder die lijdt wanneer jij ervoor kiest alle lijden te zien als wat het is. 4Het idee van iets offeren doet alle vormen ontstaan die lijden lijkt aan te nemen. 5En een offer brengen is zo’n dwaze gedachte dat het gezond verstand die onmiddellijk verwerpt.

8. 1Geloof nooit dat je een offer kunt brengen. 2Er is geen plaats voor een offer in iets wat enige waarde heeft. 3Als de gedachte opkomt bewijst alleen al de aanwezigheid ervan dat er een vergissing is ontstaan die om correctie vraagt. 4Jouw zegen zal die corrigeren. 5Eerst aan jou gegeven, staat die nu ook jou ter beschikking om te geven. 6Geen vorm van offeren en lijden kan lang standhouden ten overstaan van iemand die vergeven en zichzelf gezegend heeft.

9. 1De lelies die je broeder jou aanbiedt worden op jouw altaar gelegd, met die welke jij hem geeft ernaast. 2Wie zou kunnen huiveren om naar zo’n prachtige heiligheid te kijken? 3De grote illusie van de angst voor God vervalt tot niets tegenover de zuiverheid die jij hier zult zien. 4Wees niet bang om te kijken. 5De zegenrijke gelukzaligheid die jij zult aanschouwen, zal elke gedachte aan vorm wegnemen en in plaats daarvan de volmaakte gave voor eeuwig daar achterlaten, om voor eeuwig toe te nemen, eeuwig de jouwe, eeuwig weggegeven.

10. 1Nu zijn we één in gedachte, want angst is voorbij. 2En hier, voor het altaar van één God, één Vader, één Schepper en één Gedachte, staan we samen als één Zoon van God. 3Niet afgescheiden van Hem die onze Oorsprong is, niet verwijderd van één broeder die deel uitmaakt van ons ene Zelf, waarvan de onschuld ons allen als één verenigd heeft, zijn we met gelukzaligheid gezegend en geven we zoals we ontvangen. 4De Naam van God ligt ons op de lippen. 5En wanneer we naar binnen kijken, zien we de zuiverheid van de Hemel stralen in onze weerspiegeling van de Liefde van onze Vader.

11. 1Nu zijn we gezegend, en nu zegenen we de wereld. 2Wat we gezien hebben, willen we uitbreiden, want we willen het overal zien. 3We willen het in iedereen zien stralen met de glans van Gods genade. 4We willen dat het aan niets wat we zien onthouden wordt. 5En om te garanderen dat dit heilige zicht inderdaad het onze is, geven we het aan alles wat we zien. 6Want waar we het zien, zal het ons worden teruggegeven in de vorm van lelies die we op ons altaar kunnen leggen, om het tot een huis te maken voor de Onschuld zelf die in ons woont en ons Zijn Heiligheid als de onze schenkt.