STAGING

Een Cursus
In Wonderen

Geautoriseerde Online Editie
Werkboek

LES 51

De herhaling voor vandaag omvat de volgende ideeën:

1. 1(1) Niets wat ik zie betekent iets.

2Dit is zo omdat ik niets zie, en niets heeft geen betekenis. 3Het is noodzakelijk dat ik dit inzie, opdat ik kan leren zien. 4Wat ik nu denk te zien, neemt de plaats in van visie. 5Ik moet het loslaten door te beseffen dat het geen betekenis heeft, zodat visie daarvoor in de plaats kan komen.

2. 1(2) Ik heb alles wat ik zie alle betekenis gegeven die het voor mij heeft.

2Ik heb alles waar ik naar kijk beoordeeld en dat, en dat alleen, is wat ik zie. 3Dat is geen visie. 4Het is slechts een illusie van de werkelijkheid, omdat mijn oordelen volkomen los van de werkelijkheid zijn gevormd. 5Omdat ik wil zien, ben ik bereid te erkennen dat mijn oordelen alle geldigheid missen. 6Mijn oordelen hebben mij geschaad, en aan hun leiband wil ik niet zien.

3. 1(3) Ik begrijp niets wat ik zie.

2Hoe zou ik kunnen begrijpen wat ik zie, wanneer ik dat verkeerd beoordeeld heb? 3Wat ik zie is de projectie van mijn eigen denkfouten. 4Ik begrijp niet wat ik zie, omdat het onbegrijpelijk is. 5Het heeft geen zin om te proberen het te begrijpen. 6Maar er is alle reden om het los te laten en ruimte te maken voor wat wel kan worden gezien, begrepen en bemind. 7Wat ik nu zie, kan ik hiervoor inruilen eenvoudig door daartoe bereid te zijn. 8Is dit geen betere keuze dan die welke ik eerder maakte?

4. 1(4) Deze gedachten betekenen niets.

2De gedachten waarvan ik mij bewust ben, betekenen niets omdat ik probeer te denken zonder God. 3Wat ik ‘mijn’ gedachten noem, zijn niet mijn werkelijke gedachten. 4Mijn werkelijke gedachten zijn de gedachten die ik denk met God. 5Ik ben ze me niet bewust, omdat ik mijn gedachten hun plaats heb laten innemen. 6Ik ben bereid te erkennen dat mijn gedachten niets betekenen en bereid ze los te laten. 7Ik besluit ze te laten vervangen door wat zíj vervangen wilden. 8Mijn gedachten zijn zonder betekenis, maar heel de schepping is aanwezig in de gedachten die ik denk met God.

5. 1(5) Ik voel nooit onvrede om de reden die ik denk.

2Ik voel nooit onvrede om de reden die ik denk omdat ik voortdurend mijn gedachten probeer te rechtvaardigen. 3Voortdurend probeer ik ze waar te maken. 4Ik maak alles tot vijand, zodat mijn kwaadheid gerechtvaardigd is en mijn aanvallen gewettigd zijn. 5Ik besefte niet hoezeer ik alles wat ik zie heb misbruikt door het deze rol te verlenen. 6Ik deed dit om een denksysteem te verdedigen dat mij heeft geschaad, en dat ik niet langer wil. 7Ik ben bereid het los te laten.