LES 26
Mijn aanvalgedachten zijn een aanval op mijn onkwetsbaarheid.
1. Het is zonder meer duidelijk dat je niet onkwetsbaar bent als je aangevallen kunt worden. 2Jij ziet een aanval als een reële bedreiging. 3Dat komt doordat je gelooft dat jij werkelijk kunt aanvallen. 4En wat door jou gevolgen heeft, moet ook op jou gevolgen hebben. 5Deze wet zal jou uiteindelijk redden, maar nu misbruik je die nog. 6Daarom moet je leren hoe je die vóór je hoogste belang kunt aanwenden, in plaats van daartegen.
2. Omdat jouw aanvalgedachten geprojecteerd worden, zul je een aanval vrezen. 2En als je een aanval vreest, moet je wel geloven dat jij niet onkwetsbaar bent. 3Aanvalgedachten maken je daarom kwetsbaar in je eigen denkgeest, want daar bevinden aanvalgedachten zich. 4Aanvalgedachten en onkwetsbaarheid kunnen niet beide tegelijk worden aanvaard. 5Ze zijn met elkaar in tegenspraak.
3. Het idee voor vandaag introduceert de gedachte dat jij altijd eerst jezelf aanvalt. 2Als het zo is dat aanvalgedachten onvermijdelijk het geloof met zich meebrengen dat jij kwetsbaar bent, dan is hun gevolg dat ze jou in je eigen ogen verzwakken. 3Zo zijn ze een aanval op jouw waarneming van jezelf. 4En omdat je in ze gelooft, kun je niet langer in jezelf geloven. 5Een vals beeld van jezelf heeft de plaats ingenomen van wat jij bent.
4. Oefenen met het idee van vandaag zal jou helpen te begrijpen dat kwetsbaarheid of onkwetsbaarheid het resultaat is van je eigen gedachten. 2Niets anders dan jouw gedachten kunnen een aanval op jou doen. 3Niets anders dan jouw gedachten kunnen jou doen denken dat jij kwetsbaar bent. 4En niets anders dan jouw gedachten kunnen jou bewijzen dat dit niet zo is.
5. Zes oefenperioden zijn nodig om het idee van vandaag toe te passen. 2Probeer ze elk twee volle minuten te laten duren, hoewel de tijd tot één minuut teruggebracht kan worden als het te ongemakkelijk voor je wordt. 3Bekort het niet verder.
6. De oefenperiode moet beginnen met de herhaling van het idee voor vandaag; sluit daarna je ogen en kijk opnieuw naar de onopgeloste problemen waarvan de uitkomst jou zorgen baart. 2Die zorgen kunnen de vorm aannemen van depressiviteit, ongerustheid, kwaadheid, het gevoel van een last, angst, naderend onheil of geobsedeerdheid. 3Elk tot nu toe onopgelost probleem dat vandaag bij herhaling in je gedachten opduikt, is een geschikt onderwerp. 4Je zult er in één enkele oefenperiode niet heel veel kunnen behandelen, omdat aan elk probleem een langere tijd dan gewoonlijk moet worden besteed. 5Het idee van vandaag moet als volgt worden toegepast:
7. Noem eerst de situatie:
2Ik maak me zorgen over ____.
3Bekijk dan elke mogelijke afloop die in verband daarmee bij je is opgekomen en die jou zorgen baarde, en duid elke afloop heel specifiek aan met de woorden:
4Ik ben bang dat er ____ gebeuren zal.
8. Als je de oefeningen op de juiste manier doet, zou je voor elke situatie die je behandelt zeker vijf of zes verontrustende mogelijkheden voorhanden moeten hebben, en mogelijk zelfs meer. 2Het is veel nuttiger enkele situaties grondig door te nemen dan een groter aantal even aan te stippen. 3Naargelang de lijst van de verwachte uitkomsten voor elke situatie groeit, zul je waarschijnlijk sommige daarvan minder aanvaardbaar vinden, vooral degene die tegen het eind bij je opkomen. 4Probeer ze echter allemaal zoveel je kunt een gelijke behandeling te geven.
9. Zeg tegen jezelf, nadat je elke uitkomst waarvoor je bang bent hebt opgenoemd:
2Die gedachte is een aanval op mezelf.
3Eindig elke oefenperiode met het idee van vandaag nog eens voor jezelf te herhalen.