1. 1De oefeningen met dit idee zijn dezelfde als die met het eerste. 2Begin met de dingen vlak bij je en pas het idee toe op alles waar je blik op rust. 3Breid dan je blikveld uit. 4Draai je hoofd zo dat je alles aan weerskanten kunt zien. 5Draai je zo mogelijk om en pas het idee toe op wat achter je was. 6Blijf zo willekeurig mogelijk in je keuze van onderwerpen om het op toe te passen, concentreer je niet op iets in het bijzonder en probeer niet alles wat je in een bepaalde gezichtshoek ziet erbij te betrekken, anders breng je er spanning in.

2. 1Laat enkel je blik, ontspannen en redelijk snel, ronddwalen en probeer daarbij een keuze naar grootte, helderheid, kleur, materiaal of betrekkelijk belang voor jou te vermijden. 2Neem de voorwerpen gewoon zoals je ze ziet. 3Probeer de oefening met gelijk gemak toe te passen op een lichaam of een lichtknop, een vlieg of een vloer, een arm of een appel. 4Het enige criterium om het idee op iets toe te passen is slechts dat je oog erop viel. 5Doe geen moeite om iets bepaalds in te sluiten, maar zorg ervoor dat niets uitdrukkelijk wordt uitgesloten.